Informatie over het woord dateren (Nederlands → Esperanto: datumi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/daˈteːrə(n)/
Afbrekingda·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) dateer(ik) dateerde
(jij) dateert(jij) dateerde
(hij) dateert(hij) dateerde
(wij) dateren(wij) dateerden
(jullie) dateren(jullie) dateerden
(gij) dateert(gij) dateerdet
(zij) dateren(zij) dateerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) datere(dat ik) dateerde
(dat jij) datere(dat jij) dateerde
(dat hij) datere(dat hij) dateerde
(dat wij) dateren(dat wij) dateerden
(dat jullie) dateren(dat jullie) dateerden
(dat gij) dateret(dat gij) dateerdet
(dat zij) dateren(dat zij) dateerden
Tegenwoordig deelwoord
daterend, daterende

Voorbeelden van gebruik

Mijn vriendschap met de overledene dateert reeds van zeer lang geleden.

Vertalingen

Afrikaansdateer
Duitsdatieren; stammen; herstammen
Engelsdate
Esperantodatumi; datiĝi
Portugeester princípio
Spaansdatar; poner la fecha