Informatie over het woord bezaaien (Nederlands → Esperanto: prisemi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəˈzajə(n)/
Afbrekingbe·zaai·en

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bezaai(ik) bezaaide
(jij) bezaait(jij) bezaaide
(hij) bezaait(hij) bezaaide
(wij) bezaaien(wij) bezaaiden
(jullie) bezaaien(jullie) bezaaiden
(gij) bezaait(gij) bezaaidet
(zij) bezaaien(zij) bezaaiden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bezaaie(dat ik) bezaaide
(dat jij) bezaaie(dat jij) bezaaide
(dat hij) bezaaie(dat hij) bezaaide
(dat wij) bezaaien(dat wij) bezaaiden
(dat jullie) bezaaien(dat jullie) bezaaiden
(dat gij) bezaaiet(dat gij) bezaaidet
(dat zij) bezaaien(dat zij) bezaaiden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bezaaibezaait
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bezaaiend, bezaaiende(hebben) bezaaid

Vertalingen

Esperantoprisemi; semi