Synoniemen: overtikken, uittikken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯tipə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·ty·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) typ uit | (ik) typte uit |
(jij) typt uit | (jij) typte uit |
(hij) typt uit | (hij) typte uit |
(wij) typen uit | (wij) typten uit |
(jullie) typen uit | (jullie) typten uit |
(gij) typt uit | (gij) typtet uit |
(zij) typen uit | (zij) typten uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uittype | (dat ik) uittypte |
(dat jij) uittype | (dat jij) uittypte |
(dat hij) uittype | (dat hij) uittypte |
(dat wij) uittypen | (dat wij) uittypten |
(dat jullie) uittypen | (dat jullie) uittypten |
(dat gij) uittypet | (dat gij) uittyptet |
(dat zij) uittypen | (dat zij) uittypten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
typ uit | typt uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uittypend, uittypende | (hebben) uitgetypt |