Informatie over het woord bukken (Nederlands → Esperanto: klini sin)

Synoniemen: buigen, zich bukken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɵkə(n)/
Afbrekingbuk·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) buk(ik) bukte
(jij) bukt(jij) bukte
(hij) bukt(hij) bukte
(wij) bukken(wij) bukten
(jullie) bukken(jullie) bukten
(gij) bukt(gij) buktet
(zij) bukken(zij) bukten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bukke(dat ik) bukte
(dat jij) bukke(dat jij) bukte
(dat hij) bukke(dat hij) bukte
(dat wij) bukken(dat wij) bukten
(dat jullie) bukken(dat jullie) bukten
(dat gij) bukket(dat gij) buktet
(dat zij) bukken(dat zij) bukten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bukbukt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bukkend, bukkende(hebben) gebukt

Voorbeelden van gebruik

De prins bukte en hielp Puc overeind.
Hij bukte en voelde over de grond.

Vertalingen

Esperantoklini sin; kliniĝi
Westerlauwers Friesbûge