Synoniem: uitvoeren
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ɛkspɔrˈterə(n)/ |
Afbreking | ex·por·te·ren |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) exporteer | (ik) exporteerde |
(jij) exporteert | (jij) exporteerde |
(hij) exporteert | (hij) exporteerde |
(wij) exporteren | (wij) exporteerden |
(jullie) exporteren | (jullie) exporteerden |
(gij) exporteert | (gij) exporteerdet |
(zij) exporteren | (zij) exporteerden |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) exportere | (dat ik) exporteerde |
(dat jij) exportere | (dat jij) exporteerde |
(dat hij) exportere | (dat hij) exporteerde |
(dat wij) exporteren | (dat wij) exporteerden |
(dat jullie) exporteren | (dat jullie) exporteerden |
(dat gij) exporteret | (dat gij) exporteerdet |
(dat zij) exporteren | (dat zij) exporteerden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
exporteer | exporteert |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
exporterend, exporterende | (hebben) geëxporteerd |
Afrikaans | uitvoer |
---|---|
Catalaans | exportar |
Duits | ausführen; exportieren |
Engels | export |
Esperanto | eksporti |
Fins | viedä maasta |
Italiaans | esportare |
Nederduits | uutvoren |
Papiaments | eksportá |
Portugees | exportar |
Saterfries | exportierje; uutfiere |
Spaans | exportar |
Tsjechisch | exportovat; vyvážet |