Synoniemen: afvuren, het vuur openen, lossen, afsteken, afschieten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈlɔzbrɑndə(n)/ |
---|
Afbreking | los·bran·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) losbrand | (ik) losbrandde |
(jij) losbrandt | (jij) losbrandde |
(hij) losbrandt | (hij) losbrandde |
(wij) losbranden | (wij) losbrandden |
(jullie) losbranden | (jullie) losbrandden |
(gij) losbrandt | (gij) losbranddet |
(zij) losbranden | (zij) losbrandden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) losbrande | (dat ik) losbrandde |
(dat jij) losbrande | (dat jij) losbrandde |
(dat hij) losbrande | (dat hij) losbrandde |
(dat wij) losbranden | (dat wij) losbrandden |
(dat jullie) losbranden | (dat jullie) losbrandden |
(dat gij) losbrandet | (dat gij) losbranddet |
(dat zij) losbranden | (dat zij) losbrandden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
brand los | brandt los |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
losbrandend, losbrandende | (zijn) losgebrand |