Informatie over het woord oprukken (Nederlands → Esperanto: ekmarŝi)

Synoniemen: uitrukken, uittrekken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔprɵkə(n)/
Afbrekingop·ruk·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) ruk op(ik) rukte op
(jij) rukt op(jij) rukte op
(hij) rukt op(hij) rukte op
(wij) rukken op(wij) rukten op
(jullie) rukken op(jullie) rukten op
(gij) rukt op(gij) ruktet op
(zij) rukken op(zij) rukten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) oprukke(dat ik) oprukte
(dat jij) oprukke(dat jij) oprukte
(dat hij) oprukke(dat hij) oprukte
(dat wij) oprukken(dat wij) oprukten
(dat jullie) oprukken(dat jullie) oprukten
(dat gij) oprukket(dat gij) opruktet
(dat zij) oprukken(dat zij) oprukten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ruk oprukt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
oprukkend, oprukkende(zijn) opgerukt

Vertalingen

Deensafmarchere
Esperantoekmarŝi