Informatie over het woord waggelen (Nederlands → Esperanto: anaspaŝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈʋɑɣələ(n)/
Afbrekingwag·ge·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) waggel(ik) waggelde
(jij) waggelt(jij) waggelde
(hij) waggelt(hij) waggelde
(wij) waggelen(wij) waggelden
(jullie) waggelen(jullie) waggelden
(gij) waggelt(gij) waggeldet
(zij) waggelen(zij) waggelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) waggele(dat ik) waggelde
(dat jij) waggele(dat jij) waggelde
(dat hij) waggele(dat hij) waggelde
(dat wij) waggelen(dat wij) waggelden
(dat jullie) waggelen(dat jullie) waggelden
(dat gij) waggelet(dat gij) waggeldet
(dat zij) waggelen(dat zij) waggelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
waggelwaggelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
waggelend, waggelende(hebben) gewaggeld

Vertalingen

Duitswatscheln
Engelswaddle
Esperantoanaspaŝi; anasiri