Informatie over het woord kaarden (Nederlands → Esperanto: kardi)

Woordsoortwerkwoord
Afbrekingkaar·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kaard(ik) kaardde
(jij) kaardt(jij) kaardde
(hij) kaardt(hij) kaardde
(wij) kaarden(wij) kaardden
(jullie) kaarden(jullie) kaardden
(gij) kaardt(gij) kaarddet
(zij) kaarden(zij) kaardden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kaarde(dat ik) kaardde
(dat jij) kaarde(dat jij) kaardde
(dat hij) kaarde(dat hij) kaardde
(dat wij) kaarden(dat wij) kaardden
(dat jullie) kaarden(dat jullie) kaardden
(dat gij) kaardet(dat gij) kaarddet
(dat zij) kaarden(dat zij) kaardden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kaardkaardt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kaardend, kaardende(hebben) gekaard

Vertalingen

Duitskarden; kardieren; kardätschen; krempeln
Esperantokardi