Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /vorˈbɛi̯vliɡə(n)/ |
Afbreking | voor·bij·vlie·gen |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(hij) vliegt voorbij | (hij) vloog voorbij |
(zij) vliegen voorbij | (zij) vlogen voorbij |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat hij) voorbijvliege | (dat hij) voorbijvloge |
(dat zij) voorbijvliegen | (dat zij) voorbijvlogen |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
voorbijvliegend, voorbijvliegende | (zijn) voorbijgevlogen |
Engels | fly by |
---|---|
Esperanto | pasegi |