Synoniemen: uitvegen, uitwissen, wegvagen, wegvegen, wegwissen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯tfaɣə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·va·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) vaag uit | (ik) vaagde uit |
(jij) vaagt uit | (jij) vaagde uit |
(hij) vaagt uit | (hij) vaagde uit |
(wij) vagen uit | (wij) vaagden uit |
(jullie) vagen uit | (jullie) vaagden uit |
(gij) vaagt uit | (gij) vaagdet uit |
(zij) vagen uit | (zij) vaagden uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitvage | (dat ik) uitvaagde |
(dat jij) uitvage | (dat jij) uitvaagde |
(dat hij) uitvage | (dat hij) uitvaagde |
(dat wij) uitvagen | (dat wij) uitvaagden |
(dat jullie) uitvagen | (dat jullie) uitvaagden |
(dat gij) uitvaget | (dat gij) uitvaagdet |
(dat zij) uitvagen | (dat zij) uitvaagden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
vaag uit | vaagt uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitvagend, uitvagende | (hebben) uitgevaagd |