Informatie over het woord emitteren (Nederlands → Esperanto: emanigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/emɪˈterə(n)/
Afbrekingemit·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) emitteer(ik) emitteerde
(jij) emitteert(jij) emitteerde
(hij) emitteert(hij) emitteerde
(wij) emitteren(wij) emitteerden
(jullie) emitteren(jullie) emitteerden
(gij) emitteert(gij) emitteerdet
(zij) emitteren(zij) emitteerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) emittere(dat ik) emitteerde
(dat jij) emittere(dat jij) emitteerde
(dat hij) emittere(dat hij) emitteerde
(dat wij) emitteren(dat wij) emitteerden
(dat jullie) emitteren(dat jullie) emitteerden
(dat gij) emitteret(dat gij) emitteerdet
(dat zij) emitteren(dat zij) emitteerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
emitteeremitteert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
emitterend, emitterende(hebben) geëmitteerd

Voorbeelden van gebruik

Er ontstaat nu een evenwichtstoestand tussen de weer op de gloeispiraal terugvallende elektronen en de geëmitteerde elektronen.

Vertalingen

Duitsemanieren lassen; ausströmen lassen
Esperantoemanigi