Informatie over het woord tinkelen (Nederlands → Esperanto: tinti)

Synoniemen: kletteren, klingelen, rinkelen, tingelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈtɪŋkələ(n)/
Afbrekingtin·ke·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) tinkel(ik) tinkelde
(jij) tinkelt(jij) tinkelde
(hij) tinkelt(hij) tinkelde
(wij) tinkelen(wij) tinkelden
(jullie) tinkelen(jullie) tinkelden
(gij) tinkelt(gij) tinkeldet
(zij) tinkelen(zij) tinkelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) tinkele(dat ik) tinkelde
(dat jij) tinkele(dat jij) tinkelde
(dat hij) tinkele(dat hij) tinkelde
(dat wij) tinkelen(dat wij) tinkelden
(dat jullie) tinkelen(dat jullie) tinkelden
(dat gij) tinkelet(dat gij) tinkeldet
(dat zij) tinkelen(dat zij) tinkelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
tinkeltinkelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
tinkelend, tinkelende(hebben) getinkeld

Voorbeelden van gebruik

Majoor Smythe liet het ijs in het glas, dat hij nog steeds in de hand hield, tinkelen.

Vertalingen

Catalaansdringar; trincar
Deensringe
Duitsklimpern; klirren
Engelstinkle
Esperantotinti
Franstinter
Portugeesretinir; tilintar; tinir
Saterfriesklierje; klimperje; klinsterje; ratterskje
Spaanstintinar; tintinear
Tsjechischcinkat