Synoniemen: afleiden, zetten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɛkstraˈɦerə(n)/ |
---|
Afbreking | ex·tra·he·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) extraheer | (ik) extraheerde |
(jij) extraheert | (jij) extraheerde |
(hij) extraheert | (hij) extraheerde |
(wij) extraheren | (wij) extraheerden |
(jullie) extraheren | (jullie) extraheerden |
(gij) extraheert | (gij) extraheerdet |
(zij) extraheren | (zij) extraheerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) extrahere | (dat ik) extraheerde |
(dat jij) extrahere | (dat jij) extraheerde |
(dat hij) extrahere | (dat hij) extraheerde |
(dat wij) extraheren | (dat wij) extraheerden |
(dat jullie) extraheren | (dat jullie) extraheerden |
(dat gij) extraheret | (dat gij) extraheerdet |
(dat zij) extraheren | (dat zij) extraheerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
extraheer | extraheert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
extraherend, extraherende | (hebben) geëxtraheerd |