Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ɔmˈɦoxspœy̯tə(n)/ |
Afbreking | om·hoog·spui·ten |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(hij) spuit omhoog | (hij) spoot omhoog |
(zij) spuiten omhoog | (zij) spoten omhoog |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat hij) omhoogspuite | (dat hij) omhoogspote |
(dat zij) omhoogspuiten | (dat zij) omhoogspoten |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
omhoogspuitend, omhoogspuitende | (hebben) omhooggespoten |
Esperanto | ŝpruci supren |
---|