Informatie over het woord declameren (Nederlands → Esperanto: deklami)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/deklaˈmerə(n)/
Afbrekingde·cla·me·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) declameer(ik) declameerde
(jij) declameert(jij) declameerde
(hij) declameert(hij) declameerde
(wij) declameren(wij) declameerden
(jullie) declameren(jullie) declameerden
(gij) declameert(gij) declameerdet
(zij) declameren(zij) declameerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) declamere(dat ik) declameerde
(dat jij) declamere(dat jij) declameerde
(dat hij) declamere(dat hij) declameerde
(dat wij) declameren(dat wij) declameerden
(dat jullie) declameren(dat jullie) declameerden
(dat gij) declameret(dat gij) declameerdet
(dat zij) declameren(dat zij) declameerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
declameerdeclameert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
declamerend, declamerende(hebben) gedeclameerd

Vertalingen

Duitsdeklamieren
Esperantodeklami