Informatie over het woord turen (Nederlands → Esperanto: rigardi streĉe)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈtyːrə(n)/
Afbrekingtu·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) tuur(ik) tuurde
(jij) tuurt(jij) tuurde
(hij) tuurt(hij) tuurde
(wij) turen(wij) tuurden
(jullie) turen(jullie) tuurden
(gij) tuurt(gij) tuurdet
(zij) turen(zij) tuurden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ture(dat ik) tuurde
(dat jij) ture(dat jij) tuurde
(dat hij) ture(dat hij) tuurde
(dat wij) turen(dat wij) tuurden
(dat jullie) turen(dat jullie) tuurden
(dat gij) turet(dat gij) tuurdet
(dat zij) turen(dat zij) tuurden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
tuurtuurt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
turend, turende(hebben) getuurd

Voorbeelden van gebruik

Zijn beide vrienden tuurden in de aangegeven richting.
Hij hield de kaars erboven en tuurde omlaag.
De oude man tuurde aandachtig naar de foto.
Zo stond hij nog steeds in de kruik te turen toen Tom Poes op zijn middagwandeling passeerde.

Vertalingen

Esperantorigardi streĉe