Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) deins achteruit | (ik) deinsde achteruit |
(jij) deinst achteruit | (jij) deinsde achteruit |
(hij) deinst achteruit | (hij) deinsde achteruit |
(wij) deinzen achteruit | (wij) deinsden achteruit |
(jullie) deinzen achteruit | (jullie) deinsden achteruit |
(gij) deinst achteruit | (gij) deinsdet achteruit |
(zij) deinzen achteruit | (zij) deinsden achteruit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) achteruitdeinze | (dat ik) achteruitdeinsde |
(dat jij) achteruitdeinze | (dat jij) achteruitdeinsde |
(dat hij) achteruitdeinze | (dat hij) achteruitdeinsde |
(dat wij) achteruitdeinzen | (dat wij) achteruitdeinsden |
(dat jullie) achteruitdeinzen | (dat jullie) achteruitdeinsden |
(dat gij) achteruitdeinzet | (dat gij) achteruitdeinsdet |
(dat zij) achteruitdeinzen | (dat zij) achteruitdeinsden |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
achteruitdeinzend, achteruitdeinzende | (zijn) achteruitgedeinsd |