Informatie over het woord voorspéllen (Nederlands → Esperanto: aŭguri)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/vorˈspɛlə(n)/
Afbrekingvoor·spel·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) voorspel(ik) voorspelde
(jij) voorspelt(jij) voorspelde
(hij) voorspelt(hij) voorspelde
(wij) voorspellen(wij) voorspelden
(jullie) voorspellen(jullie) voorspelden
(gij) voorspelt(gij) voorspeldet
(zij) voorspellen(zij) voorspelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) voorspélle(dat ik) voorspelde
(dat jij) voorspélle(dat jij) voorspelde
(dat hij) voorspélle(dat hij) voorspelde
(dat wij) voorspellen(dat wij) voorspelden
(dat jullie) voorspellen(dat jullie) voorspelden
(dat gij) voorspellet(dat gij) voorspeldet
(dat zij) voorspellen(dat zij) voorspelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
voorspelvoorspelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
voorspellend, voorspellende(hebben) voorspeld