Synoniemen: folteren, martelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈpɛi̯nəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | pij·ni·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) pijnig | (ik) pijnigde |
(jij) pijnigt | (jij) pijnigde |
(hij) pijnigt | (hij) pijnigde |
(wij) pijnigen | (wij) pijnigden |
(jullie) pijnigen | (jullie) pijnigden |
(gij) pijnigt | (gij) pijnigdet |
(zij) pijnigen | (zij) pijnigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) pijnige | (dat ik) pijnigde |
(dat jij) pijnige | (dat jij) pijnigde |
(dat hij) pijnige | (dat hij) pijnigde |
(dat wij) pijnigen | (dat wij) pijnigden |
(dat jullie) pijnigen | (dat jullie) pijnigden |
(dat gij) pijniget | (dat gij) pijnigdet |
(dat zij) pijnigen | (dat zij) pijnigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
pijnig | pijnigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
pijnigend, pijnigende | (hebben) gepijnigd |