Informatie over het woord uitsmeren (Nederlands → Esperanto: disŝmiri)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) smeer uit(ik) smeerde uit
(jij) smeert uit(jij) smeerde uit
(hij) smeert uit(hij) smeerde uit
(wij) smeren uit(wij) smeerden uit
(jullie) smeren uit(jullie) smeerden uit
(gij) smeert uit(gij) smeerdet uit
(zij) smeren uit(zij) smeerden uit
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) uitsmere(dat ik) uitsmeerde
(dat jij) uitsmere(dat jij) uitsmeerde
(dat hij) uitsmere(dat hij) uitsmeerde
(dat wij) uitsmeren(dat wij) uitsmeerden
(dat jullie) uitsmeren(dat jullie) uitsmeerden
(dat gij) uitsmeret(dat gij) uitsmeerdet
(dat zij) uitsmeren(dat zij) uitsmeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
smeer uitsmeert uit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
uitsmerend, uitsmerende(hebben) uitgesmeerd

Vertalingen

Esperantodisŝmiri