Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(hij) zakt uit | (hij) zakte uit |
(zij) zakken uit | (zij) zakten uit |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat hij) uitzakke | (dat hij) uitzakte |
(dat zij) uitzakken | (dat zij) uitzakten |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
uitzakkend, uitzakkende | (zijn) uitgezakt |
Engels | prolapse |
---|---|
Esperanto | prolapsi |