Informatie over het woord koloniseren (Nederlands → Esperanto: koloniigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/koloniˈzerə(n)/
Afbrekingko·lo·ni·se·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) koloniseer(ik) koloniseerde
(jij) koloniseert(jij) koloniseerde
(hij) koloniseert(hij) koloniseerde
(wij) koloniseren(wij) koloniseerden
(jullie) koloniseren(jullie) koloniseerden
(gij) koloniseert(gij) koloniseerdet
(zij) koloniseren(zij) koloniseerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kolonisere(dat ik) koloniseerde
(dat jij) kolonisere(dat jij) koloniseerde
(dat hij) kolonisere(dat hij) koloniseerde
(dat wij) koloniseren(dat wij) koloniseerden
(dat jullie) koloniseren(dat jullie) koloniseerden
(dat gij) koloniseret(dat gij) koloniseerdet
(dat zij) koloniseren(dat zij) koloniseerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
koloniseerkoloniseert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
koloniserend, koloniserende(hebben) gekoloniseerd

Vertalingen

Afrikaanskoloniseer
Deenskolonisere
Duitskolonisieren; zur Kolonie machen
Engelscolonize
Esperantokoloniigi; kolonii
Nederduitskoloniseren
Papiamentskolonisá
Saterfriesansiedelje