Informatie over het woord graviteren (Nederlands → Esperanto: graviti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɣraviˈterə(n)/
Afbrekinggra·vi·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) graviteer(ik) graviteerde
(jij) graviteert(jij) graviteerde
(hij) graviteert(hij) graviteerde
(wij) graviteren(wij) graviteerden
(jullie) graviteren(jullie) graviteerden
(gij) graviteert(gij) graviteerdet
(zij) graviteren(zij) graviteerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) gravitere(dat ik) graviteerde
(dat jij) gravitere(dat jij) graviteerde
(dat hij) gravitere(dat hij) graviteerde
(dat wij) graviteren(dat wij) graviteerden
(dat jullie) graviteren(dat jullie) graviteerden
(dat gij) graviteret(dat gij) graviteerdet
(dat zij) graviteren(dat zij) graviteerden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
graviterend, graviterende(hebben) gegraviteerd

Vertalingen

Duitsgravitieren
Engelsgravitate
Esperantograviti