Informatie over het woord agglomereren (Nederlands → Esperanto: aglomeri)

Synoniemen: doen samenklonteren, tot een geheel verenigen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɑɣloməˈreːrə(n)/
Afbrekingag·glo·me·re·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) agglomereer(ik) agglomereerde
(jij) agglomereert(jij) agglomereerde
(hij) agglomereert(hij) agglomereerde
(wij) agglomereren(wij) agglomereerden
(jullie) agglomereren(jullie) agglomereerden
(gij) agglomereert(gij) agglomereerdet
(zij) agglomereren(zij) agglomereerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) agglomerere(dat ik) agglomereerde
(dat jij) agglomerere(dat jij) agglomereerde
(dat hij) agglomerere(dat hij) agglomereerde
(dat wij) agglomereren(dat wij) agglomereerden
(dat jullie) agglomereren(dat jullie) agglomereerden
(dat gij) agglomereret(dat gij) agglomereerdet
(dat zij) agglomereren(dat zij) agglomereerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
agglomereeragglomereert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
agglomererend, agglomererende(hebben) geagglomereerd

Vertalingen

Duitszusammenballen; agglomerieren; zusammenhäufen
Engelsagglomerate; fuse; mass
Esperantoaglomeri
Fransagglomérer
Portugeesaglomerar
Saterfriestouhoopebaalje
Spaansaglomerar