Informatie over het woord tippelen (Nederlands → Esperanto: marŝeti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈtɪpələ(n)/
Afbrekingtip·pe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) tippel(ik) tippelde
(jij) tippelt(jij) tippelde
(hij) tippelt(hij) tippelde
(wij) tippelen(wij) tippelden
(jullie) tippelen(jullie) tippelden
(gij) tippelt(gij) tippeldet
(zij) tippelen(zij) tippelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) tippele(dat ik) tippelde
(dat jij) tippele(dat jij) tippelde
(dat hij) tippele(dat hij) tippelde
(dat wij) tippelen(dat wij) tippelden
(dat jullie) tippelen(dat jullie) tippelden
(dat gij) tippelet(dat gij) tippeldet
(dat zij) tippelen(dat zij) tippelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
tippeltippelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
tippelend, tippelende(hebben/zijn) getippeld

Vertalingen

Esperantomarŝeti