Informatie over het woord afkanten (Nederlands → Esperanto: detriki)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfkɑntə(n)/
Afbrekingaf·kan·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kant af(ik) kantte af
(jij) kant af(jij) kantte af
(hij) kant af(hij) kantte af
(wij) kanten af(wij) kantten af
(jullie) kanten af(jullie) kantten af
(gij) kant af(gij) kanttet af
(zij) kanten af(zij) kantten af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afkante(dat ik) afkantte
(dat jij) afkante(dat jij) afkantte
(dat hij) afkante(dat hij) afkantte
(dat wij) afkanten(dat wij) afkantten
(dat jullie) afkanten(dat jullie) afkantten
(dat gij) afkantet(dat gij) afkanttet
(dat zij) afkanten(dat zij) afkantten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kant afkant af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afkantend, afkantende(hebben) afgekant

Vertalingen

Engelscast off
Esperantodetriki