Informatie over het woord afdwalen (Nederlands → Esperanto: detemiĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑvdʋalə(n)/
Afbrekingaf·dwa·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) afdwaal(ik) afwaalde
(jij) afdwaalt(jij) afwaalde
(hij) afdwaalt(hij) afwaalde
(wij) afdwalen(wij) afwaalden
(jullie) afdwalen(jullie) afwaalden
(gij) afdwaalt(gij) afwaaldet
(zij) afdwalen(zij) afwaalden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afdwale(dat ik) afwaalde
(dat jij) afdwale(dat jij) afwaalde
(dat hij) afdwale(dat hij) afwaalde
(dat wij) afdwalen(dat wij) afwaalden
(dat jullie) afdwalen(dat jullie) afwaalden
(dat gij) afdwalet(dat gij) afwaaldet
(dat zij) afdwalen(dat zij) afwaalden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afdwalend, afdwalende(zijn) afgedwaald

Voorbeelden van gebruik

Ik vrees dat ik een beetje afgedwaald ben.

Vertalingen

Engelsstray from one’s subject; wander from one’s subject
Esperantodetemiĝi
Spaansdigresar
Westerlauwers Friesôfdwale