Informatie over het woord afscheren (Nederlands → Esperanto: derazi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfsxeːrə(n)/
Afbrekingaf·sche·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) scheer af(ik) schoor af
(jij) scheert af(jij) schoor af
(hij) scheert af(hij) schoor af
(wij) scheren af(wij) schoren af
(jullie) scheren af(jullie) schoren af
(gij) scheert af(gij) schoort af
(zij) scheren af(zij) schoren af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afschere(dat ik) afschore
(dat jij) afschere(dat jij) afschore
(dat hij) afschere(dat hij) afschore
(dat wij) afscheren(dat wij) afschoren
(dat jullie) afscheren(dat jullie) afschoren
(dat gij) afscheret(dat gij) afschoret
(dat zij) afscheren(dat zij) afschoren
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
scheer afscheert af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afscherend, afscherende(hebben) afgeschoren

Vertalingen

Engelsshave; shave off
Esperantoderazi