Informatie over het woord doorzíén (Nederlands → Esperanto: vidi klare)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/dorˈzin/
Afbrekingdoor·zien

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) doorzie(ik) doorzag
(jij) doorziet(jij) doorzag
(hij) doorziet(hij) doorzag
(wij) doorzien(wij) doorzagen
(jullie) doorzien(jullie) doorzagen
(gij) doorziet(gij) doorzaagt
(zij) doorzien(zij) doorzagen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) doorzie(dat ik) doorzage
(dat jij) doorzie(dat jij) doorzage
(dat hij) doorzie(dat hij) doorzage
(dat wij) doorzien(dat wij) doorzagen
(dat jullie) doorzien(dat jullie) doorzagen
(dat gij) doorziet(dat gij) doorzaget
(dat zij) doorzien(dat zij) doorzagen
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
doorziend, doorziende(hebben) doorzien

Voorbeelden van gebruik

Maar Jezus doorzag het en ging vandaar weg.