Synoniemen: binden, verdichten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /aˈnenslœy̯tə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·een·slui·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) sluit aaneen | (ik) sloot aaneen |
(jij) sluit aaneen | (jij) sloot aaneen |
(hij) sluit aaneen | (hij) sloot aaneen |
(wij) sluiten aaneen | (wij) sloten aaneen |
(jullie) sluiten aaneen | (jullie) sloten aaneen |
(gij) sluit aaneen | (gij) sloot aaneen |
(zij) sluiten aaneen | (zij) sloten aaneen |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aaneensluite | (dat ik) aaneenslote |
(dat jij) aaneensluite | (dat jij) aaneenslote |
(dat hij) aaneensluite | (dat hij) aaneenslote |
(dat wij) aaneensluiten | (dat wij) aaneensloten |
(dat jullie) aaneensluiten | (dat jullie) aaneensloten |
(dat gij) aaneensluitet | (dat gij) aaneenslotet |
(dat zij) aaneensluiten | (dat zij) aaneensloten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
sluit aaneen | sluit aaneen |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aaneensluitend, aaneensluitende | (hebben) aaneengesloten |