Informatie over het woord debiteren (Nederlands → Esperanto: debeti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/debiˈterə(n)/
Afbrekingde·bi·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) debiteer(ik) debiteerde
(jij) debiteert(jij) debiteerde
(hij) debiteert(hij) debiteerde
(wij) debiteren(wij) debiteerden
(jullie) debiteren(jullie) debiteerden
(gij) debiteert(gij) debiteerdet
(zij) debiteren(zij) debiteerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) debitere(dat ik) debiteerde
(dat jij) debitere(dat jij) debiteerde
(dat hij) debitere(dat hij) debiteerde
(dat wij) debiteren(dat wij) debiteerden
(dat jullie) debiteren(dat jullie) debiteerden
(dat gij) debiteret(dat gij) debiteerdet
(dat zij) debiteren(dat zij) debiteerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
debiteerdebiteert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
debiterend, debiterende(hebben) gedebiteerd

Vertalingen

Duitsbelasten; debitieren
Engelsdebit
Esperantodebeti
Fransdébiter
Portugeesdebitar