Informatie over het woord insnoeren (Nederlands → Esperanto: premi laĉe)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɪnsnuːrə(n)/
Afbrekingin·snoe·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snoer in(ik) snoerde in
(jij) snoert in(jij) snoerde in
(hij) snoert in(hij) snoerde in
(wij) snoeren in(wij) snoerden in
(jullie) snoeren in(jullie) snoerden in
(gij) snoert in(gij) snoerdet in
(zij) snoeren in(zij) snoerden in
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) insnoere(dat ik) insnoerde
(dat jij) insnoere(dat jij) insnoerde
(dat hij) insnoere(dat hij) insnoerde
(dat wij) insnoeren(dat wij) insnoerden
(dat jullie) insnoeren(dat jullie) insnoerden
(dat gij) insnoeret(dat gij) insnoerdet
(dat zij) insnoeren(dat zij) insnoerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
snoer insnoert in
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
insnoerend, insnoerende(hebben) ingesnoerd

Vertalingen

Esperantopremi laĉe