Synoniemen: sparen, uitsparen, uitwinnen, uitzuinigen, oversparen, opzij leggen, opsparen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈzœy̯nəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | be·zui·ni·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) bezuinig | (ik) bezuinigde |
(jij) bezuinigt | (jij) bezuinigde |
(hij) bezuinigt | (hij) bezuinigde |
(wij) bezuinigen | (wij) bezuinigden |
(jullie) bezuinigen | (jullie) bezuinigden |
(gij) bezuinigt | (gij) bezuinigdet |
(zij) bezuinigen | (zij) bezuinigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) bezuinige | (dat ik) bezuinigde |
(dat jij) bezuinige | (dat jij) bezuinigde |
(dat hij) bezuinige | (dat hij) bezuinigde |
(dat wij) bezuinigen | (dat wij) bezuinigden |
(dat jullie) bezuinigen | (dat jullie) bezuinigden |
(dat gij) bezuiniget | (dat gij) bezuinigdet |
(dat zij) bezuinigen | (dat zij) bezuinigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
bezuinig | bezuinigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
bezuinigend, bezuinigende | (hebben) bezuinigd |
De regering van Frankrijk wil in de komende drie jaar 45 miljard euro bezuinigen op de overheidsuitgaven.
We zullen moeten bezuinigen.