Informatie over het woord ronselen (Nederlands → Esperanto: trudvarbi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɔnsələ(n)/
Afbrekingron·se·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) ronsel(ik) ronselde
(jij) ronselt(jij) ronselde
(hij) ronselt(hij) ronselde
(wij) ronselen(wij) ronselden
(jullie) ronselen(jullie) ronselden
(gij) ronselt(gij) ronseldet
(zij) ronselen(zij) ronselden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ronsele(dat ik) ronselde
(dat jij) ronsele(dat jij) ronselde
(dat hij) ronsele(dat hij) ronselde
(dat wij) ronselen(dat wij) ronselden
(dat jullie) ronselen(dat jullie) ronselden
(dat gij) ronselet(dat gij) ronseldet
(dat zij) ronselen(dat zij) ronselden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ronselronselt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ronselend, ronselende(hebben) geronseld

Voorbeelden van gebruik

De maatschappij hoeft niet te ronselen, want er zijn genoeg lui die in de rij staan voor een kans om te tekenen.
Eerder dit jaar werd Prigožin bijvoorbeeld het recht ontnomen om Russische gevangenen te ronselen voor zijn privéleger.

Vertalingen

Esperantotrudvarbi