Informatie over het woord overgíéten (Nederlands → Esperanto: superverŝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ovərˈɣitə(n)/
Afbrekingover·gie·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) overgiet(ik) overgoot
(jij) overgiet(jij) overgoot
(hij) overgiet(hij) overgoot
(wij) overgieten(wij) overgoten
(jullie) overgieten(jullie) overgoten
(gij) overgiet(gij) overgoot
(zij) overgieten(zij) overgoten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) overgiete(dat ik) overgote
(dat jij) overgiete(dat jij) overgote
(dat hij) overgiete(dat hij) overgote
(dat wij) overgieten(dat wij) overgoten
(dat jullie) overgieten(dat jullie) overgoten
(dat gij) overgietet(dat gij) overgotet
(dat zij) overgieten(dat zij) overgoten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
overgietovergiet
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
overgietend, overgietende(hebben) overgoten

Voorbeelden van gebruik

Overgiet in een schaaltje een mespunt natriumacetaat voorzichtig met enige druppels geconcentreerd zwavelzuur.