Synoniemen: heruitzenden, retourneren, terugbezorgen, terugwijzen, terugzenden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /təˈrɵxstyːrə(n)/ |
---|
Afbreking | te·rug·stu·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) stuur terug | (ik) stuurde terug |
(jij) stuurt terug | (jij) stuurde terug |
(hij) stuurt terug | (hij) stuurde terug |
(wij) sturen terug | (wij) stuurden terug |
(jullie) sturen terug | (jullie) stuurden terug |
(gij) stuurt terug | (gij) stuurdet terug |
(zij) sturen terug | (zij) stuurden terug |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) terugsture | (dat ik) terugstuurde |
(dat jij) terugsture | (dat jij) terugstuurde |
(dat hij) terugsture | (dat hij) terugstuurde |
(dat wij) terugsturen | (dat wij) terugstuurden |
(dat jullie) terugsturen | (dat jullie) terugstuurden |
(dat gij) terugsturet | (dat gij) terugstuurdet |
(dat zij) terugsturen | (dat zij) terugstuurden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
stuur terug | stuurt terug |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
terugsturend, terugsturende | (hebben) teruggestuurd |