Informatie over het woord overleven (Nederlands → Esperanto: postvivi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ovərˈlevə(n)/
Afbrekingover·le·ven

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) overleef(ik) overleefde
(jij) overleeft(jij) overleefde
(hij) overleeft(hij) overleefde
(wij) overleven(wij) overleefden
(jullie) overleven(jullie) overleefden
(gij) overleeft(gij) overleefdet
(zij) overleven(zij) overleefden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) overleve(dat ik) overleefde
(dat jij) overleve(dat jij) overleefde
(dat hij) overleve(dat hij) overleefde
(dat wij) overleven(dat wij) overleefden
(dat jullie) overleven(dat jullie) overleefden
(dat gij) overlevet(dat gij) overleefdet
(dat zij) overleven(dat zij) overleefden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
overlevend, overlevende(hebben) overleefd

Voorbeelden van gebruik

Dat wil zeggen, Fortescues vrouw zou die som alleen erven als ze hem een maand overleefde.

Vertalingen

Afrikaansoorleef
Duitsüberleben
Engelsoutlive; survive
Esperantopostvivi; supervivi; transvivi
Portugeessobreviver