Informatie over het woord afbellen (Nederlands → Esperanto: nuligi telefone)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑvbɛlə(n)/
Afbrekingaf·bel·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bel af(ik) belde af
(jij) belt af(jij) belde af
(hij) belt af(hij) belde af
(wij) bellen af(wij) belden af
(jullie) bellen af(jullie) belden af
(gij) belt af(gij) beldet af
(zij) bellen af(zij) belden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afbelle(dat ik) afbelde
(dat jij) afbelle(dat jij) afbelde
(dat hij) afbelle(dat hij) afbelde
(dat wij) afbellen(dat wij) afbelden
(dat jullie) afbellen(dat jullie) afbelden
(dat gij) afbellet(dat gij) afbeldet
(dat zij) afbellen(dat zij) afbelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bel afbelt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afbellend, afbellende(hebben) afgebeld

Voorbeelden van gebruik

Heb je de desserts afgebeld bij de traiteur?

Vertalingen

Engelscancel by telephone; countermand by telephone
Esperantonuligi telefone