Synoniemen: bevelen, commanderen, het bevel voeren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈanvuːrə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·voe·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) voer aan | (ik) voerde aan |
(jij) voert aan | (jij) voerde aan |
(hij) voert aan | (hij) voerde aan |
(wij) voeren aan | (wij) voerden aan |
(jullie) voeren aan | (jullie) voerden aan |
(gij) voert aan | (gij) voerdet aan |
(zij) voeren aan | (zij) voerden aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanvoere | (dat ik) aanvoerde |
(dat jij) aanvoere | (dat jij) aanvoerde |
(dat hij) aanvoere | (dat hij) aanvoerde |
(dat wij) aanvoeren | (dat wij) aanvoerden |
(dat jullie) aanvoeren | (dat jullie) aanvoerden |
(dat gij) aanvoeret | (dat gij) aanvoerdet |
(dat zij) aanvoeren | (dat zij) aanvoerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
voer aan | voert aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanvoerend, aanvoerende | (hebben) aangevoerd |