Synoniemen: afdraaien, Woordsoort werkwoord Uitspraak /ˈɔbdrønə(n)/ Afbreking op·dreu·nen Vervoeging
Aantonende wijs Tegenwoordige tijd Verleden tijd (ik) dreun op (ik) dreunde op (jij) dreunt op (jij) dreunde op (hij) dreunt op (hij) dreunde op (wij) dreunen op (wij) dreunden op (jullie) dreunen op (jullie) dreunden op (gij) dreunt op (gij) dreundet op (zij) dreunen op (zij) dreunden op Aanvoegende wijs Tegenwoordige tijd Verleden tijd (dat ik) opdreune (dat ik) opdreunde (dat jij) opdreune (dat jij) opdreunde (dat hij) opdreune (dat hij) opdreunde (dat wij) opdreunen (dat wij) opdreunden (dat jullie) opdreunen (dat jullie) opdreunden (dat gij) opdreunet (dat gij) opdreundet (dat zij) opdreunen (dat zij) opdreunden Gebiedende wijs Enkelvoud/Meervoud Meervoud dreun ơp dreunt ơp Deelwoorden Tegenwoordig deelwoord Verleden deelwoord opdreunend, opdreunende (hebben) opgedreund
Duits | auf dem Leierkasten spielen; den Leierkasten drehen |
---|---|
Engels | grind out |
Esperanto | gurdi |