Informatie over het woord vleien (Nederlands → Esperanto: flati)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈvlɛɪjə(n)/
Afbrekingvlei·en

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vlei(ik) vleide
(jij) vleit(jij) vleide
(hij) vleit(hij) vleide
(wij) vleien(wij) vleiden
(jullie) vleien(jullie) vleiden
(gij) vleit(gij) vleidet
(zij) vleien(zij) vleiden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vleie(dat ik) vleide
(dat jij) vleie(dat jij) vleide
(dat hij) vleie(dat hij) vleide
(dat wij) vleien(dat wij) vleiden
(dat jullie) vleien(dat jullie) vleiden
(dat gij) vleiet(dat gij) vleidet
(dat zij) vleien(dat zij) vleiden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
vleivleit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
vleiend, vleiende(hebben) gevleid

Voorbeelden van gebruik

Heer Ollie glimlachte gevleid en hief zijn glas.
„U vleit mij,” antwoordde de perfect, „maar het is mogelijk dat men er zo over dacht.”
Ik zou me zeer gevleid voelen.

Vertalingen

Catalaansadular; afalagar
Deenssmigre
Duitsschmeicheln
Engelsflatter
Esperantoflati
Faeröerslifra; sleiska; smikra
Finsimarrella
Fransaduler; amadouer; flatter
Italiaansadulare; lusingare
Papiamentschifla; chula; chulia; labia
Portugeesgabar; lisonjear
Saterfriesfliemstrookje; flikflooie
Schotsfleetch
Spaansadular; lisonjear
Sranankori; papa
Tsjechischlichotit; pochlebovat
Westerlauwers Friesbekflaaie; flaaie; flaaikje; moaiprate; sjerpslikje
Zweedslisma; smickra