Synoniemen: benoemen, aannemen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈanstɛlə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·stel·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) stel aan | (ik) stelde aan |
(jij) stelt aan | (jij) stelde aan |
(hij) stelt aan | (hij) stelde aan |
(wij) stellen aan | (wij) stelden aan |
(jullie) stellen aan | (jullie) stelden aan |
(gij) stelt aan | (gij) steldet aan |
(zij) stellen aan | (zij) stelden aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanstelle | (dat ik) aanstelde |
(dat jij) aanstelle | (dat jij) aanstelde |
(dat hij) aanstelle | (dat hij) aanstelde |
(dat wij) aanstellen | (dat wij) aanstelden |
(dat jullie) aanstellen | (dat jullie) aanstelden |
(dat gij) aanstellet | (dat gij) aansteldet |
(dat zij) aanstellen | (dat zij) aanstelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
stel aan | stelt aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanstellend, aanstellende | (hebben) aangesteld |