Informatie over het woord béteren (Nederlands → Esperanto: plibonigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbetərə(n)/
Afbrekingbe·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) beter(ik) beterde
(jij) betert(jij) beterde
(hij) betert(hij) beterde
(wij) beteren(wij) beterde
(jullie) beteren(jullie) beterde
(gij) betert(gij) beterdet
(zij) beteren(zij) beterde
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) betere(dat ik) beterde
(dat jij) betere(dat jij) beterde
(dat hij) betere(dat hij) beterde
(dat wij) beteren(dat wij) beterden
(dat jullie) beteren(dat jullie) beterden
(dat gij) beteret(dat gij) beterdet
(dat zij) beteren(dat zij) beterden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
beterbetert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
beterend, beterende(hebben) gebetered

Voorbeelden van gebruik

Ik wil mijn leven beteren!
Zij was echter tot inkeer gekomen, had haar leven gebeterd en was nu een rechtschapen vrouw.