Synoniemen: afgelasten, afzeggen, annuleren, opzeggen, terugnemen, afblazen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈtəˈrɵɣdraːjə(n)/ |
---|
Afbreking | te·rug·draai·en |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) draai terug | (ik) draaide terug |
(jij) draait terug | (jij) draaide terug |
(hij) draait terug | (hij) draaide terug |
(wij) draaien terug | (wij) draaiden terug |
(jullie) draaien terug | (jullie) draaiden terug |
(gij) draait terug | (gij) draaidet terug |
(zij) draaien terug | (zij) draaiden terug |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) terugdraaie | (dat ik) terugdraaide |
(dat jij) terugdraaie | (dat jij) terugdraaide |
(dat hij) terugdraaie | (dat hij) terugdraaide |
(dat wij) terugdraaien | (dat wij) terugdraaiden |
(dat jullie) terugdraaien | (dat jullie) terugdraaiden |
(dat gij) terugdraaiet | (dat gij) terugdraaidet |
(dat zij) terugdraaien | (dat zij) terugdraaiden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
draai terug | draait terug |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
terugdraaiend, terugdraaiende | (hebben) teruggedraaid |