Informatie over het woord niksen (Nederlands → Esperanto: fari nenion)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/nɪksə(n)/
Afbrekingnik·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) niks(ik) nikste
(jij) nikst(jij) nikste
(hij) nikst(hij) nikste
(wij) niksen(wij) niksten
(jullie) niksen(jullie) niksten
(gij) nikst(gij) nikstet
(zij) niksen(zij) niksten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) nikse(dat ik) nikste
(dat jij) nikse(dat jij) nikste
(dat hij) nikse(dat hij) nikste
(dat wij) niksen(dat wij) niksten
(dat jullie) niksen(dat jullie) niksten
(dat gij) nikset(dat gij) nikstet
(dat zij) niksen(dat zij) niksten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
niksnikst
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
niksend, niksende(hebben) genikst

Voorbeelden van gebruik

Sta je weer te niksen, lummel?
Het werd een beetje eentonig op het kerkhof toen we daar alle vier maar zaten te niksen.

Vertalingen

Esperantofari nenion