Informatie over het woord jammeren (Nederlands → Esperanto: lamenti)

Synoniemen: lamenteren, steen en been klagen, weeklagen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈjɑmərə(n)/
Afbrekingjam·me·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) jammer(ik) jammerde
(jij) jammert(jij) jammerde
(hij) jammert(hij) jammerde
(wij) jammeren(wij) jammerden
(jullie) jammeren(jullie) jammerden
(gij) jammert(gij) jammerdet
(zij) jammeren(zij) jammerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) jammere(dat ik) jammerde
(dat jij) jammere(dat jij) jammerde
(dat hij) jammere(dat hij) jammerde
(dat wij) jammeren(dat wij) jammerden
(dat jullie) jammeren(dat jullie) jammerden
(dat gij) jammeret(dat gij) jammerdet
(dat zij) jammeren(dat zij) jammerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
jammerjammert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
jammerend, jammerende(hebben) gejammerd

Voorbeelden van gebruik

Gollem vloekte en jammerde ergens in het duister, niet zo ver naar het geluid te oordelen.

Vertalingen

Afrikaansweeklaag
Duitsjammern; lamentieren
Engelslament; wail; yammer
Esperantolamenti; vekrii
Faeröersvena seg
Finsvalitella
Fransse lamenter
Latijnlamentari
Portugeeslamentar‐se; queixar‐se
Russischахать
Saterfriesjammerje; jauelje; jauerje; jöäselje; kloagje; stänne; suchtje