Informatie over het woord gokken (Nederlands → Esperanto: vetludi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɣokə(n)/
Afbrekinggok·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) gok(ik) gokte
(jij) gokt(jij) gokte
(hij) gokt(hij) gokte
(wij) gokken(wij) gokten
(jullie) gokken(jullie) gokten
(gij) gokt(gij) goktet
(zij) gokken(zij) gokten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) gokke(dat ik) gokte
(dat jij) gokke(dat jij) gokte
(dat hij) gokke(dat hij) gokte
(dat wij) gokken(dat wij) gokten
(dat jullie) gokken(dat jullie) gokten
(dat gij) gokket(dat gij) goktet
(dat zij) gokken(dat zij) gokten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
gokgokt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
gokkend, gokkende(hebben) gegokt

Voorbeelden van gebruik

In de hoek van de gelagkamer waren ze aan het gokken.
Hij gokte, is het niet?
Heb je zitten gokken met mijn geld?

Vertalingen

Engelsgamble
Esperantovetludi