Ynformaasje oer it wurd constateren (Nederlânsk → Esperanto: konstati)

Synonimen: bevinden, vaststellen

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/kɔnstaˈteːrə(n)/
Ofbrekingcon·sta·te·ren

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) constateer(ik) constateerde
(jij) constateert(jij) constateerde
(hij) constateert(hij) constateerde
(wij) constateren(wij) constateerden
(jullie) constateren(jullie) constateerden
(gij) constateert(gij) constateerdet
(zij) constateren(zij) constateerden
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) constatere(dat ik) constateerde
(dat jij) constatere(dat jij) constateerde
(dat hij) constatere(dat hij) constateerde
(dat wij) constateren(dat wij) constateerden
(dat jullie) constateren(dat jullie) constateerden
(dat gij) constateret(dat gij) constateerdet
(dat zij) constateren(dat zij) constateerden
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
constateerconstateert
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
constaterend, constaterende(hebben) geconstateerd

Foarbylden fan gebrûk

In de laatste jaren valt er een verheugende belangstelling te constateren voor de studie van het Spaans.
Waarnemers van de Europese Unie en de Afrikaanse Unie hadden bovendien geconstateerd dat er in de aanloop naar de verkiezingen sprake was van intimidatie en geweld tegen aanhangers van de oppositie.
Gelijk hebt u, meneer Filhiol, en ik meen te mogen constateren dat de informatie die u kreeg, in mijn voordeel was.

Oarsettingen

Afrikaanskbevind
Dútskals Tatsache feststellen; konstatieren; feststellen; bestätigen
Esperantokonstati
Fereuersksanna; staðfesta
Finsktodeta
Frânskconstater
Ingelskascertain; establish
Italjaanskconstatare
Katalaanskconstatar
Papiamintskkonstatá
Poalskkonstatować; stwierdzać
Portegeeskachar; constatar; reconhecer; verificar
Roemeenskconstata
Sealterfryskas Doatseeke fääststaale; fääststaale; konstatierje; konstatierje
Spaanskcomprobar; constatar