Synonyms: aanhoren, beluisteren, luisteren naar, toehoren, toeluisteren, gehoor schenken, horen naar
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈlœy̯̯stərə(n)/ |
---|
Hyphenation | luis·te·ren |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) luister | (ik) luisterde |
(jij) luistert | (jij) luisterde |
(hij) luistert | (hij) luisterde |
(wij) luisteren | (wij) luisterden |
(jullie) luisteren | (jullie) luisterden |
(gij) luistert | (gij) luisterdet |
(zij) luisteren | (zij) luisterden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) luistere | (dat ik) luisterde |
(dat jij) luistere | (dat jij) luisterde |
(dat hij) luistere | (dat hij) luisterde |
(dat wij) luisteren | (dat wij) luisterden |
(dat jullie) luisteren | (dat jullie) luisterden |
(dat gij) luisteret | (dat gij) luisterdet |
(dat zij) luisteren | (dat zij) luisterden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
luister | luistert |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
luisterend, luisterende | (hebben) geluisterd |
De burgemeester luisterde niet verder.
Hij zat te midden van de schatten begerig naar de woorden van zijn vreemde gast te luisteren.
Hij luisterde, maar er was niets te horen.
En Tom Poes luisterde en dacht er het zijne van.
Een hele tijd luisterde ik of ik de storm kon horen.